Er zijn twee uitstekende redenen om Voor ieder wat waars (2023) van Rob Wijnberg te lezen. Ten eerste is de filosoof en hoofdredacteur van De Correspondent een uiterst intelligente en gestructureerde denker, die helder inzicht biedt in de staat van onze samenleving. Ten tweede begrijpt Wijnberg waar mensen behoefte aan hebben: een vergezicht, hoop in tijden waarin eenieder zijn eigen waarheid lijkt na te streven terwijl de planeet op ontploffen staat. De schrijver waagt zich aan een nieuw perspectief, gericht op ecologisme, een duurzame revolutie en collectieve voorspoed. Daarin is hij misschien niet uniek, maar de manier waarop hij eerst uiteenzet hoe de betekenis van waarheid door de menselijke geschiedenis heen is veranderd en vervolgens hoe de media en politiek die betekenis drastisch hebben beïnvloed, biedt een waardevolle context voor die boodschap.
De post-truth society bestaat niet
In zijn inleiding beschrijft Wijnberg hoe ons begrip van de ‘waarheid’ bepaalt hoe we naar de werkelijkheid kijken en wat we wel en niet zien. Die waarheid bevat bovendien een belofte: ze geeft richting en zin aan het bestaan. In onze samenleving – het betoog lijkt zich te beperken tot het Westen – was die belofte lange tijd gericht op vooruitgang, vormgegeven door het liberalisme (rechtsstaat, vrije markt en vrijheid van het individu) en de sociaaldemocratie. Deze belofte heeft echter aan verbeeldingskracht verloren als gevolg van een paradox. Aan de ene kant hebben mensen in westerse samenlevingen het nog nooit zo goed gehad; we zijn zelfs zo gezond, veilig, welvarend en geïnformeerd dat men over het ‘antropoceen’ spreekt. Aan de andere kant kampen we met de grootste problemen uit de menselijke geschiedenis: dezelfde fossiele grondstoffen waaraan we alles te danken hebben, ruïneren ons nu. Bij gebrek aan een samenhangend verhaal is het ‘nostalgisch nationalisme’ opgekomen. Kenmerkend zijn het ontkennen van de paradox, het zoeken naar vooruitgang in het verleden en de belofte van een terugkeer naar een zorgeloze tijd. Gebaat bij het ontbreken van een eenduidige waarheid, zaait het twijfel over vertrouwde bronnen: pers, rechtspraak en wetenschap. Wijnberg verzet zich echter tegen de idee van een ‘post-truth society’, die veronderstelt dat er niet langer een gedeelde waarheid bestaat. In plaats daarvan spreekt hij liever over een ‘post-progress society’, verbolgen over het verbreken van de belofte. Die biedt hoop voor het vinden van een oplossing.
Constateren dat de waarheid haar zeggingskracht is verloren, kan alleen als er nog een notie van waarheid bestaat.
Je kunt namelijk niet spreken van nepnieuws zonder het verschil te zien met waarachtig nieuws. Je kunt niet spreken van feitenvrije politiek zonder te weten welke feiten dan worden weggelaten of verdraaid. Je kunt niet spreken van leugens zonder een idee te hebben van wat wél eerlijk was geweest. Je kunt, kortom, niet spreken van een samenleving voorbij de waarheid zonder een waarheid te veronderstellen.
Waarheid als verlossing
Centraal in het betoog staat de betekenis van waarheid. Om grip te krijgen op de huidige problemen, onderzoekt Wijnberg hoe die zich door de eeuwen heen heeft ontwikkeld. Daarbij onderscheidt hij vier perioden in de menselijke (westerse) geschiedenis: de premoderne tijd (400 v.Chr. - 1600), de moderne tijd (1600-1950), de postmoderne tijd (vanaf 1950) en als verbijzondering daarvan de postmoderne consumptietijd (vanaf 1980). De vergelijking tussen heden en verleden is nuttig, omdat ze duidelijk maakt dat onze notie van ‘waarheid’ veranderlijk is. Zo begint Wijnberg met de premoderne mens voor wie – in lijn met Plato – er twee werkelijkheden bestonden: één zoals die ‘is’ en één zoals die aan ons ‘verschijnt’. Ook in de grote religies is een dergelijk onderscheid (‘hemel’ en ‘aarde’) vindbaar. Om deze notie te verklaren, is van belang dat de premoderne mens natuurverschijnselen nog niet kon verklaren zoals dat nu gebeurt en het leven zwaar was; bij gebrek aan maatschappelijke mobiliteit gold de waarheid (het ‘transcendente’) als een verlossing voor het leven op aarde.
Ontdekking van de tijd
In de moderne tijd zoekt de mens niet langer naar waarheid in het bovenaardse, maar in de wereld om hem heen: in de term ‘objectiviteit’ weerklinkt de waarheid als weerspiegeling van de werkelijkheid. De mens construeert niet alleen technologie, maar ook mensenrechten, de natiestaat en de idee van tijd als lineaire reis. Weliswaar is het leven nog zwaar, maar dankzij een geloof in vooruitgang niet langer uitzichtloos. Dat dezelfde opvatting een keerzijde heeft, blijkt wanneer ze in de twintigste eeuw tot excessen leidt.
Bevrijding van de individu
Na de Tweede Wereldoorlog raakt de idee in zwang dat de mens de waarheid zelf voortbrengt: ze is dus niet ‘gegeven’ of ‘gevonden’, maar ‘gemaakt’. De opvatting dat de geschiedenis zich naar een bepaald eindpunt beweegt, maakt plaats voor nieuwe ideeën over existentialisme en identiteitspolitiek, terwijl het neoliberalisme de individu tracht te bevrijden van een laatste obstakel: het gemeenschapsdenken. Tussen economische zelfstandigheid en de ontplooiing van de individu is in de vrijemarktsamenleving geen plaats voor een collectief of moreel karakter.
Consumeren van waarheid
Als gevolg van de nadruk op de vrije markt verschuift de aandacht van het bevrijden van de individu naar het bevredigen van behoeften: in de postmoderne consumptietijd maken we geen waarheid, maar consumeren we die. Wijnberg is op zijn scherpst wanneer hij de huidige ontwikkelingen in de media en politiek duidt. Informatie is steeds vaker ‘content’, dat wil zeggen inhoud + tevredenheid, afgestemd op de doelgroep. Mede dankzij algoritmen ontstaat een geprivatiseerde ruimte voor informatie ‘die bij ons past’, ten koste van een gemeenschappelijke realiteit.
Waar is niet wat klopt. Waar is wat klikt. […] Zo kijken we door het grootste raam op de wereld dat de mens ooit heeft uitgevonden, kunnen we verder de wereld in kijken dan ooit, en zien we: onszelf.
Cynisme
Het nieuws verandert wezenlijk. Zowel traditionele als sociale media bouwen voort op de nieuwe betekenis van waarheid als consumptiegoed. Interessant is bijvoorbeeld hoe de algoritmen van online platformen zijn afgestemd op ophef: meer is beter. Een platform als X is daarom niet zozeer gevaarlijk omdat het sociale bubbels zou creëren – Wijnberg stelt dat de vroegere zuilen erger waren – maar omdat het als vergrootglas werkt: 91% van de tweets (en 97% van de politieke tweets) is geproduceerd door gebruikers die uiterst links of rechts van het spectrum staan. Ondertussen denderen de ‘actualiteiten’ door als een onophoudelijk schallende sirene. Veel media voorzien complexe problemen van eendimensionale verklaringen die vooral tonen hoe de wereld niet werkt. Het schadelijke gevolg is dat nieuws vooral verontwaardiging wekt en tot een ongezond wantrouwen en cynisme (‘iedereen is corrupt’) leidt. Dat diezelfde media aan ‘geïnstitutionaliseerd geheugenverlies’ leiden, verergert het beeld.
Ziedaar de moderne nieuwsvoorziening in een notendop. Nieuws als permanente verontwaardiging zonder richtingsgevoel: alles een schande vinden, maar nergens de samenhang in zien. Voortdurend het vertrouwen in mensen als naïef en goedgelovig afschilderen om vervolgens schande te spreken van het zwartgallige mensbeeld dat daarmee wordt gekweekt.
Dat ook kwaliteitsmedia cynisch kunnen zijn, laat Wijnberg nogmaals zien wanneer hij het werk van zijn collega Jesse Frederik ([book:Zo hadden we het niet bedoeld|56049058]) aanhaalt. Omdat twijfel die uit cynisme voortkomt niet gebaseerd is op inhoudelijke gronden, maar op argwaan over motieven, ontstaat een samenspel van journalistiek wantrouwen, een verdienmodel dat drijft op het genereren van aandacht en politici die hun bestaansrecht ontlenen aan zichtbaarheid.
Toekomst: de verbonden tijd
In context bezien is deze diagnose een stuk duidelijker. Om uit de houdgreep van de huidige waarheidsopvatting te komen, is het nodig de kaders te herijken. Zolang we vooruitgang uitsluitend zien in termen van technologie, kennis en moraal, beperken we ons tot de kaders van de (post)moderne tijd. Om te komen tot wat hij de verbonden tijd noemt, verschuift Wijnberg zijn aandacht naar behulpzaamheid als kracht achter de beschaving en ecologisme als noodzaak om uit de paradox te komen. Wat betreft de eerste pijler leunt zijn betoog op dat van Rutger Bregman ( [book:De meeste mensen deugen|45995328] ). Hoewel die auteur tegenwoordig ook op hoon kan rekenen, is Wijnbergs versie te relevant om opzij te schuiven. Integendeel, zijn beroep op collectieve voorspoed lijkt belangrijker dan ooit en vormt een welkome remedie tegen het denken in termen van geld (bbp, betaalde arbeid, rendement).
Vooruitgang is, kortom, niet alleen een kwestie van uitvindingen, ontdekkingen of een betere omgang met elkaar – vooruitgang is een verhaal dat we elkaar vertellen. Een verhaal over wat wezenlijk, werkelijk, wenselijk en waarachtig is. Een verhaal over hoe we onszelf, de wereld en de toekomst zien. Vooruitgang is een verbeelding om in te geloven.
Vanzelfsprekend is het boek eindeloos veel boeiender en complexer dan mijn weergave, die slechts bedoeld is voor mijn eigen begrip en reflectie. Wijnberg geeft tussen de hoofdstukken door overigens heldere overzichten om zijn betoog samen te vatten. Er zijn beslist journalisten en politici die begrepen hebben hoe wrang de huidige situatie is en dat een nieuw verhaal nodig is (dat verder reikt dan ‘laten we het nog één keer uitleggen’). Ik houd mijn ogen ervoor open.